zondag 23 augustus 2009

Herpes en Honden

Herpes infectie bij honden : een probleem of een mythe?

De hondenfokkerij kent de laatste jaren een exponentiële vooruitgang.De verbetering in de begeleiding van de voorplanting, de toename in internationale uitwisselingen en de populariteit van de hond als gezelschapsdier zijn enkele redenen die deze evolutie verklaren.Jammer genoeg zijn aan iedere vooruitgang ook nadelen verbonden die zich in dit geval niet alleen uiten in een toename aan erfelijke en congenitale afwijkingen, maar ook in een toename aan vruchtbaarheidsproblemen in sommige rassen of fokkerijen.

Het canine herpesvirus (CHV1) behoort tot die virussen die de laatste jaren meer en meer in de fertiliteitproblematiek naar voren komen.
Hoewel reeds enige jaren bekend is dat het CMV1 puppysterfte bij de geboorte of gedurende de eerste levensweken veroorzaakt, wordt het virus nu ook meer en meer verantwoordelijk geacht voor onvruchtbaarheid (teven die leeg blijven hoewel verder alles normaal is) en een reductie van de het aantal pups bij de geboorte en de puppygrootte.
Het doel van deze korte bespreking is dit virus beter aan U voor te stellen en de aandacht te vestigen op zijn mogelijke invloed op de vruchtbaarheid in de hondenfokkerij.

Eigenschappen en epidemiologie Het CHV1 is een specifiek virus dat enkel hondachtigen aantast.
Hoewel alle honden die in de voortplanting worden ingezet gevoelig zijn ziet men dat problemen vaker optreden in fokkerijen en op andere plaatsen waar honden in groep samenleven.
Volgens studies die de laatste jaren in verschillende Europese landen werden uitgevoerd ziet men dat tot 43% van de hondenfokkerijen seropositief zijn.
Dit betekent dat het virus op een of ander moment op de fokkerij aanwezig is geweest en dat de dieren antistoffen tegen bet virus hebben opgebouwd.
In de fokkerijen met vruchtbaarheidproblemen zou zelfs tot 100% van de dieren seropositief blijken te zijn!
Hoewel op basis van dit beperkt onderzoek blijkt dat het virus sterk verspreid zou zijn wordt het voorkomen ervan in de hondenfokkerijen waarschijnlijk sterk onderschat.

Het CHV1 zou bij de hondenfokkers een bijzondere klinische betekenis moeten hebben. Het virus is er namelijk van verdacht het drachtigheidspercentage in belangrijke mate te kunnen drukken en ernstige verliezen te kunnen veroorzaken onder de pasgeboren pups.
Daar waar de directe pathogeniciteit van het virus eerder beperkt blijkt,
wordt deze in combinatie met andere factoren (zoals leeftijd, ziekte of bloedverwantschap) in belangrijke mate versterkt met vaak voortplantingsproblemen tot gevolg.

Het herpesvirus beschikt aan zijn buitenzijde over een « enveloppe ». Deze enveloppe maakt het virus fragiel in de buitenwereld en gevoelig voor de meeste ontsmettingsmiddelen.
Vetoplosbare middelen (ether, chloroform, enz...) en desinfectantia zoals bleekwater, quaternaire ammoniumverbindingen, formol, chloramines, fenolderivaten, enz. inactiveren aldus het virus.
Gezien de snelle inactivatie van het virus in de buitenwereld gebeurt transmissie vnl. door direct contact van de dieren of via placentaire weg.
Oronasale en genitale secreten, foeti en foetale membranen en de meeste excreta van pups kunnen als virusbron fungeren.
De dekking, de doortocht van de pup door de bekkenholte van een besmette teef en contact van virusexcreterende honden met pasgeboren pups of drachtige teven zijn risicovol.
Eenmaal een dier geïnfecteerd is kan het levenslang « latent » drager blijven.
Hierbij is de hond asymptomatisch, maar bij stress (o.a dracht, exposities, wedstrijden,...) of immunosuppressie (o.a loopsheid, andere virale aandoeningen, immunosuppressieve medicatie,...) kan een heropflakkering met excretie optreden.

Symptomatologie: Het CHVI kan in belangrijke mate de vruchtbaarheid en fecundatie van de aangetaste dieren beïnvloeden.
Het virus kan abortus, vroeggeboorte en neonatale sterfte bij pups tot een leeftijd van 3 weken veroorzaken.
De optimale virusvermeerdering bij 35-360C verklaart het sterk tropisme voor foeti, neonati en de genitale, oculaire en bovenste ademhalingsslijmvliezen bij jonge en volwassen honden.
De gebrekkige thermoregulatie en inadequate immuunrespons van pasgeboren pups werken een snelle virusvermeerdering en sterfte in de hand.

Een infectie kan bij neonati bijna symptoomloos sterfte veroorzaken of de dood kan voorafgegaan zijn door anorexie, depressie, klagen, buikpijn, braken, slappe geelgrijze uitwerpselen, subcutaan oedeem, fietsbewegingen of andere symptomen.
Bij pups die de infectie overleven kunnen neurologische stoornissen levenslang persisteren.
Zij zijn het gevolg van een aantasting van de grote hersenen (encefalitis) die vergelijkbaar is met deze die men bij de mens observeert als een baby bij de geboorte wordt besmet.

Bij de volwassen hond manifesteert het CHV 1 zich op een veel verraderlijker manier onder de vorm van steriliteit en een reductie van de fecundatie.
Het virus zou bij een besmetting vroeg tijdens de dracht interfereren met de innesteling van het embryo in de baarmoeder en zo embryonale resorptie met steriliteit van de teef teweegbrengen.
Infectie in de pen-of postimplantatoire periode kan vasculaire lesies ter hoogte van de placenta en loslating van het placentaal weefsel veroorzaken, met abortus of onderontwikkeling van de foeten tot gevolg.
Besmetting geeft hier dus een indruk van een ondermijnde fertiliteit, infecundatie of ontwikkelingsproblemen tijdens de dracht.
Bij een primo-infectie of bij reactivatie van het virus kunnen op de vaginale of preputiale slijmvliezen papulo-vesiculeuze of papulo-noduleuze lesies verschijnen.
Deze lesies zijn over het algemeen discreet of onzichtbaar en regresseren binnen enkele dagen tot weken.
Bij jonge of bil irnmunosuppressieve honden kan het CHV 1 als secundair agens meespelen in conjunctivitis, faryngitis of rhinitis (kennelhoest).
Het virus is ook geassocieerd met keratitis en cataract.

Diagnostiek: Naast het vermoeden op basis van de anamnese en de klinische symptomen kan een infectie met het CHV1 geconfirmeerd worden met volgende technieken:
Het virus kan geïsoleerd worden uit de verschillende organen van pups of uit swabs van de ademhalings- en geslachtswegen.
Hoewel deze techniek te verkiezen is maken de fragiliteit en de moeilijkheid om het virus te isoleren deze methode soms weinig betrouwbaar.
Een gestorven pup aan herpes, heeft vaak erge puntbloedingen op de nieren en lever

Het bepalen van de antistoffentiter (seroprevalentie) is een praktischer manier om een infectie of recente reactivatie aan te tonen.
Het is door het verbeteren van deze techniek dat men de sterke onderschatting en de toename van de prevalentie van het CHV1 heeft kunnen aantonen.
De « Polymerase Chain Reaction » (PCR) is een nog gevoeliger methode om de aanwezigheid van het CHV1 in weefsels aan te tonen.
Het betreft een moleculaire biologische techniek waarbij het viraal genoom na vermeerdering rechtstreeks wordt aangetoond.
Het op punt stellen van deze techniek de laatste jaren laat vermoeden dat bijna de ganse hondenpopulatie latent drager zou zijn van dit herpesvirus, maar tot nu toe is hieromtrent weinig onderzoek verricht. De diagnose kan worden gesteld op weefsels of swabs.

Preventie en behandeling:
Om het risico op infectie in de hondenfokkerij te minimaliseren zijn een quarantaine van nieuwe dieren, teven einde dracht (3 weken voor partus) en moeder met pups tot een leeftijd van 3 weken, aan te raden.
Het beperken van stress (vooral rond de dekking en de partus), het verrichten van een algemeen klinisch en gynaecologisch of andrologisch onderzoek en het testen van reuen en teven op CHV1 voor de dekking, zijn geïndiceerde voorzorgsmaatregelen.

Vandaag de dag bestaat de strategie bij CHV1-problemen uit het scheiden van de pups van hun moeder, het verhogen van de omgevingstemperatuur (o.a. met een infraroodlamp) met opvolging van de temperatuur van de pups (minimum 37 graden), het geven van een ondersteunende therapie en eventueel het intraperitoniaal injecteren van hyperimmuun serum. Door de snelle progressie van de aandoening bij de neonatus is het effect van deze behandeling echter beperkt.

Vermits een geïnfecteerde hond levenslang drager blijft is het fokken met deze dieren risicovol (mogelijks overdracht van het virus tijdens de dekking; normale worpen kunnen alterneren met fertiliteitproblemen).
Indien een teef echter over hoge antistoffentiters (zoals na vaccinatie) beschikt bij de partus zal ze antistoffen doorgeven via het colostrum en op die manier haar pups beschermen tegen ziekte. Tot op heden is geen enkel vaccin tegen het CHV1 gecommercialiseerd, maar de distributie van een nieuw vaccin is te verwachten in de eerstkomende jaren.

Conclusie: Het canine herpesvirus is een virus dat, hoewel wereldwijd verspreid, naar voorkomen en gevolgen bij infectie nog steeds wordt onderschat. Voornamelijk in de hondenfokkerijen blijkt dit virus de meeste schade te berokkenen door zijn potentieel negatieve invloeden op de vruchtbaarheid.
Zijn rol in het veroorzaken van abortus en neonatale sterfte zijn goed gekend, maar zijn impact op het ondermijnen van de vruchtbaarheid en de fecundatie blijven onderschat.
Om de rol van het canine herpesvirus in de voortplanting doeltreffend te benaderen is een goede samenwerking tussen fokkers, dierenartsen en laboratoria nodig. Hoewel de middelen ter bestrijding van dit virus vandaag de dag beperkt blijven, zijn het aantonen van het virus in de fokkerijen en het nemen van de nodige voorzorgsmaatregelen reeds een eerste stap in de goede richting.
Een preventieve of curatieve vaccinatie zou nieuwe mogelijkheden bieden.
Peter Hoekstra

Geen opmerkingen:

Een reactie posten