woensdag 3 februari 2010

HKB en ILEGALITEIT

Fokbeleid HKB, Ilegaliteit en wetgeving


Wat is fokbeleid ?
Fokbeleid richt zich op de verantwoordelijkheid van de persoon (de fokker), die (bewust of onbewust) bepaalt dat juist die combinatie van ouderdieren nageslacht zal leveren. Maatregelen in fokbeleid richten zich dus alleen op normen en waarden t.a.v. de erfelijke aanleg van mogelijk nageslacht. (Andere verantwoordelijkheden van een fokker zoals bijvoorbeeld socialisatie, opvoeding e.d. vallen in strikte zin niet onder fokbeleid, maar onder de zoötechnische aspecten van fokkerij

Aan alle honden binnen een ras wordt een gelijke erfelijke aanleg toegeschreven. Ik acht deze zwart-wit visie prematuur en geen recht doend aan het enorme scala aan grijstinten binnen en tussen populaties. Recent onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde heeft aangetoond dat de genetische diversiteit tussen honden populaties aanzienlijk varieert en dat er voor allerhande kenmerken aanzienlijke verschillen bestaan binnen de populaties. Elk van de rashondenpopulaties en elk van de niet-rashondenpopulaties zou een ongewenste genetische ontwikkeling kunnen doormaken, waarin (ongewild) de erfelijke aanleg voor afwijkend gedrag algemener wordt. Ik ben van mening dat al deze populaties even belangrijk zijn, ongeacht de gebrekkige infrastructuur en bereikbaarheid van de niet-rashond groepen. Ik acht het derhalve niet reëel om rashondenfokkerij strikt te reglementeren terwijl in de niet-rashondenfokkerij in feite onbeperkte vrijheid de norm blijft.
In die gevallen waarin zou blijken dat erfelijkheid in een bepaalde populatie van grote invloed is, zullen maatregelen met toegespitst fokbeleid zinvol zijn. Effectief fokbeleid moet plaatsvinden binnen de genetische ruimte die de populatie te bieden heeft. Elke groep heeft eigen karakteristieken t.a.v. de genetische diversiteit en de verspreiding van de te bestrijden kenmerken (w.o. agressie, ziekten). De meest effectieve bestrijding van een kenmerk is in grote mate afhankelijk van de bovengenoemde verdeling. Zo zal de keuze tot bestrijding sterk bepaald worden door de vraag of het kenmerk in slechts één familiegroep voorkomt dan wel wijder verspreid is. Dit betekent dat maatregelen die effectief verondersteld moeten worden in de éne groep, contraproductief kunnen blijken te zijn in de andere groep. Ik ben van mening dat idealiter voor elke populatie een eigen beleid zou moeten worden gevoerd om de gevolgen van ongewenste erfelijke aanleg te verminderen.
Centrale maatregelen zouden voor sommige groepen het paard achter de wagen kunnen binden. Het centrale karakter zou zich dan ook voornamelijk op het centraal verzamelen van de gegevens moeten concentreren .Deze gegevens zouden vervolgens centraal geanalyseerd kunnen worden (professionele interpretatie). In deze analyse kunnen de populatiespecifieke kenmerken mede gewogen worden. Individueel fokadvies aan fokkers berust dan uiteindelijk op centraal geregistreerde gegevens, éénduidige methodologie en specifieke populatie kenmerken.
Niet-rashondenfokkerij
Een hond kan, ook wanneer de beide ouderdieren rashonden zijn, tot de niet-rashonden behoren, omdat de nakomelingen geen deel uitmaken van de formele raspopulatie (i.e. geen stamboom hebben) en de fokker derhalve buiten het bereik van de reglementen van Rasvereniging blijft. In de onderstaande drie categorieën komen derhalve ook honden voor die volgens de genetische norm deel zouden moeten uitmaken van de rashonden populatie. Op basis van de bereikbaarheid van ‘de producent’ deelt het platform deze honden (de zgn. ‘look-alikes’) in bij de niet-rashonden fokkerij.

Het bewust of onbewust fokken van honden door particulieren buiten de georganiseerde kynologie (ongelukjes en incidentele nesten) lijkt voor mij op dit moment geen toevalsproces. Individuele genetische risico’s worden door deze fokkers uitgesloten,
De groep particulieren die op kleine, niet of nauwelijks bedrijfsmatige schaal, wel degelijk ongewenste kenmerken (agressie, welzijnsbedreigende kenmerken) nastreven. Zeker in het licht van de huidige wettelijke normen is het te verwachten, dat de fokkerij van niet rashonden een vlucht zal nemen (bijvoorbeeld de zgn. kruisingen). De klaarblijkelijke selectie, gebaseerd op agressie van ouderdieren, veroorzaakt genetische ontwikkelingen waarvan de gevolgen moeilijk te voorspellen zijn vind ik dat deze vorm van fokkerij nauwlettend gevolgd en mogelijk aan banden gelegd te worden.
Ook in deze fokkerij is er een wezenlijk risico van niet-stabiele genetische risico’s die brede populaties kunnen treffen. Grote aantallen nakomelingen geproduceerd op basis van kleine aantallen voorouders veroorzaken met zekerheid genetische verschuivingen in de populaties. Daarbij zullen ook agressiekenmerken in wisselende frequentie en in verschillende mate voorkomen. Of dit gunstig of ongunstig uitpakt is op voorhand niet te bepalen. Dus ook hier is ingrijpen wellicht noodzakelijk.

Uitvoering van fokbeleid word op dit moment onderverdeeld in rashondenfokkerij en niet-rashondenfokkerij. Idealiter zouden beleidsmaatregelen voor de hondenfokkerij in rashondenpopulaties en niet-rashondenpopulaties aan elkaar gelijk moeten zijn.
Een fokker die deel uitmaakt van de georganiseerde kynologie, maar zich toch makkelijk kan onttrekken aan de regelgeving van de rasvereniging, en daardoor een bedreiging vormt voor de effectiviteit van de bovengenoemde rasvereniging. bijvoorbeeld vanwege het stringente fokregiem en de bijbehorende disciplinaire maatregelen, tegenwoordig onttrekt toch 50% van de fokkers zich aan het centrale fokbeleid ,enerzijds om geen BTW te moeten betalen(dus winstbejag) anderzijds om vrij te zijn in het doen en laten omtrent hun fokbeleid.
Deze groep is veel moeilijker controleerbaar, maar het risico van (ongewilde) uitbreiding van overerfbare ongewenste eigenschappen is reëel. De gebrekkige organisatiegraad neemt de problematiek zeker niet weg. Bij bijvoorbeeld bewust kwaadwillige particulieren, die fokken op agressie en een vechthondenkarakter, of dìe bedrijfsmatige fokkerij waarbij de kwantiteit belangrijker is dan de kwaliteit van het product.

Het HKB zou voor beide groepen moeten gelden. Nu zijn de bedrijfmatige fokkers nog vergunninghoudend en BTW betalend, maar in de toekomst zouden zij centraal geregistreerd moeten zijn. Wanneer deze registratie naast persoons- en bedrijfsgegevens ook identificatienummers van fokproducten en hun ouders omvat, zijn Betrouwbare registratie van ouderschap gegevens mogelijk. Voor veel rashonden is dit reeds verzekerd bij de RvB,en KMH voor categorie 2 acht ik de opname van deze gegevens absoluut noodzakelijk bij een nog aan te wijzen registratuur. Ik vind het eigenlijk vanzelfsprekend dat de registratie onafhankelijk zal zijn van de ‘productie’ Ook kan men bijkomende voorwaarden aan de vestigingsvergunningen voor grote fokkers; ex- en importbeperkingen c.q. –verboden uit schrijven voor deze groep;de groep van (illegale) fokkers die volgens het HKB wel vergunningplichtig zijn, maar de regels ontduiken. Deze groep zal wellicht goed te traceren zijn door een zorgvuldige monitoring van internet ,dierenartsen en Website`s. Vervolgens kunnen de bestaande inspectiediensten (van Dierenbescherming en Bond tot Bescherming van Honden en de politie procedures in gang zetten om deze producent aan zijn HKB-verplichtingen te laten voldoen.
Vermindering van ongewenste situaties, zal wellicht niet kunnen worden bewerkstelligd via het aanpakken van oorzaken, maar wel door ontmoediging, repressie e.d.
wat wordt verstaan onder Identificatie en Registratie. Kort samengevat betekent identificatie dat een hond door een unieke code (tatoeage of chip) herkenbaar is, terwijl registratie inhoudt dat gegevens betreffende de hond ergens zijn opgeslagen, gekoppeld aan deze unieke code. waarbij dus ALLE honden in Europa verplicht geïdentificeerd zouden moeten zijn (door middel van een chip) en waarbij de gegevens zijn opgeslagen in een erkende registratie.
Op grond van het Honden- en Kattenbesluit moeten honden die bedrijfsmatig worden gefokt en/of verhandeld worden voorzien van een tatoeage of chip.Identificatie en Registratie, als aangegeven moeten in de registratie(s) worden opgenomen voor tenminste de volgende zes onderdelen:
1.     de identificatie zelf;
2.     de hond;
3.     de eigenaar;
4.     de populatie waarvan de hond deel uitmaakt;
5.     de fokker;
6.     de individueel herkenbare ouders.
Alle bestaande of op te zetten registraties dienen dus ten aanzien van deze criteria getoetst te worden.
Ook bij accidentele niet-rashonden fokkerij door particulieren worden bedoeld de incidentele nesten en de ‘ongelukjes’. De overgrote meerderheid van de eigenaren van teven, die fokker wordt, omdat een nest in aankomst is, zal begeleiding zoeken bij de dierenarts. Deze kan de fokker wijzen op de mogelijkheid aan zijn verplichting te (laten) voldoen, en deze dan desgewenst direct uitvoeren bij de teef en later bij de pups. In het geval dat een fokker zich toch onttrekt, zal de nieuwe eigenaar waarschijnlijk op jonge leeftijd (i.v.m. entingen) de dierenarts bezoeken. Wanneer blijkt dat de pup niet herkenbaar is, zal de eigenaar waarschijnlijk voldoende gegevens kunnen verstrekken om via de bestaande inspectiediensten van Dierenbescherming en Bond tot Bescherming van Honden dieren,dierenwelzijn de fokker te laten benaderen.
Iedere eigenaar die fokker wordt (met of zonder malafide intenties), is verplicht de pups te laten identificeren. Bewust niet voldoen aan deze verplichting zou op termijn nauwelijks mogelijk moeten zijn .zware boetes, Het is praktisch uitgesloten dat een pup - in welk stadium van zijn leven ook - niet het veterinaire circuit passeert.
Bedrijfsmatige fokkerij van niet-rashonden
Deze categorie is in theorie voldoende geregeld (via het nieuwe HKB), echter de mogelijkheid resteert dat een deel van de ‘productie’ voldoet aan de eisen, terwijl een ander deel onder de toonbank doorgaat. Ook bij deze pups is het slecht denkbaar dat een ‘nieuwe eigenaar’ in geval van ziekte en vaccinatie het veterinaire circuit niet passeert. Dat levert dan wel lege velden in de registratie op, maar naarmate meer honden in Europa wel geregistreerd worden, wordt dat aantal steeds kleiner.
In afwachting van een algehele wetgeving ben ik voorstander van
voor alle fokkers een registratieplicht van (de pups van) volledige nesten, vanaf een nog nader te bepalen datum, en
gelijke normen voor alle registers die aan de bovengenoemde registratieplicht meewerken.
Aanpak misstanden in fokkerij en handel.
Herleiden van erfelijke agressie
Er is momenteel geen enkele grip op het grijze circuit van niet-rashonden. Zicht op de omvang en de situering van de handel ontbreekt, waardoor herleiden van erfelijke agressie onmogelijk is en daarmee ook het geven van fokadviezen.

Argumenten anders dan voor de bestrijding van agressie

Aanpak ziekten en afwijkingen
Ziekten en afwijkingen kunnen beter geregistreerd worden als de identiteit van de hond te herleiden is. Enerzijds wordt het mogelijk een erfelijk karakter te herkennen en de bestrijding hierop toe te snijden. Fokkers kunnen hierdoor beter worden aangesproken op hun verantwoordelijkheden.

Anderzijds kunnen ook infectie ziekten beter getraceerd worden, waardoor risico's voor mens en hond beperkt kunnen worden. Als gevolg van de toegenomen mobiliteit van de Europeanen, stijgt ook het aantal honden dat (bijvoorbeeld in de vakantie) geïmporteerd wordt. Vooral infectieziekten, die in Europa normaal niet voorkomen, blijken risicovol te zijn. Ook de volksgezondheid is gebaat bij de mogelijkheid infectie-risico’s via honden te kunnen traceren.
Grote hondenfokkers (broodfokkers) kunnen nog steeds (zelfs met het nieuwe HKB) een deel van de verhandelde honden voorzien van een chip en een deel buiten de boeken laten. De nieuwbakken eigenaar zal hier niet naar vragen. Opsporing en handhaving van inentings- en andere verplichtingen ingevolge het HKB worden daarmee bemoeilijkt, zo niet onmogelijk gemaakt.
Zwerfdieren
Gemeenten zijn nu veel geld kwijt aan de opvang van zwerfdieren. Als iedere hond geregistreerd staat, en de geregistreerde eigenaar per definitie verantwoordelijk wordt gesteld voor de kosten van opvang van de zwervende hond, kan dit de gemeenten schelen in de kosten. Ook kan de eigenaar beter worden aangesproken op de wettelijke zorgplicht voor zijn hond, en wordt het minder gemakkelijk om een hond naar het asiel te brengen onder het mom "ik heb ‘m gevonden". Bovendien heeft de goedwillende eigenaar zijn dier veel sneller terug.

Mishandeling en verwaarlozing
Gevallen van mishandeling en verwaarlozing zijn beter op te sporen en te bestrijden. Immers, als een hond is voorzien van een chip, is de eigenaar, als verantwoordelijke, te achterhalen.

 België en Denemarken hebben I&R (indentificatie en registratie)reeds verplicht gesteld. Uitblijven van deze verplichting in andere landen biedt, ondanks de I&R plicht binnen het HKB, nog steeds ruime mogelijkheden om vanuit bijvoorbeeld Nederland honden te verhandelen zonder aan al te veel verplichtingen te hoeven voldoen, omdat altijd een deel van de honden (weliswaar illegaal) buiten de boeken gehouden kan worden. Zonder algehele I&R is het illegale karakter moeilijker, zo niet onmogelijk, aan te tonen

Honden in de Maatschappij

Honden  in maatschappij en bijtgedrag
Honden zijn onlosmakelijk verbonden met onze maatschappij. Overal waar mensen en honden elkaar ontmoeten zijn incidenten mogelijk. Het aantal betrokken burgers is daarom zeer groot. Het scala burgers varieert van fokkers, via hondeneigenaren tot burgers die slechts in de openbare ruimte met honden te maken krijgen. Het scala honden varieert van sport- en fokhonden in de strikt georganiseerde kynologie, tot huishonden met een minder uitgesproken functie en opleiding. In dit spectrum is een gedifferentieerd pakket aan maatregelen nodig die de doelstellingen van preventief beleid kunnen realiseren. De organisaties onderkennen echter dat nog veel kennis ontbreekt zowel ten aanzien van de frequentie van ongewenst gedrag als ten aanzien van de aard, oorzaken van en aanleiding tot dit gedrag.
PROBLEEMDEFINITIE
Bijtgedrag van honden is slechts één aspect van maatschappelijk ongewenst gedrag van honden in Europa. De probleemdefinitie is derhalve een zeer gecompliceerde vraag-stelling. Allerhande oorzaken kunnen voor een hond aanleiding zijn zich agressief te gedragen dan wel te bijten. Voor de aanpak van een preventiebeleid inzake agressief gedrag van honden in de samenleving wordt er door mij vanuit gegaan dat het hierbij in grote lijnen om de volgende oorzakelijke aspecten gaat. Een hond neigt sterker tot agressief gedrag (mogelijk leidend tot een incident) naarmate:
de erfelijke aanleg van de hond ongunstiger is
De erfelijke waarschijnlijkheid wordt bepaald op het moment van conceptie. De fokker is de verantwoordelijke voor de keuze voor een bepaalde oudercombinatie en vormt daarmee de doelgroep voor de preventie van ongunstige erfelijke predisposities (erfelijke aanleg). 
de leerprocessen die de hond onderging minder adequaat zijn
Het leren van de hond is in feite het conditioneren van gedragsresponsen op allerlei situaties. Adequate leerprocessen bereiden de hond voor op het vertonen van gewenst gedrag onder de meest ‘gewone en te verwachten’ omstandigheden. Fokkers en de eigenaren zijn verantwoordelijk voor de leerprocessen die de hond doormaakt, en daarmee doelgroep.
de omstandigheden uitzonderlijker zijn
Naast erfelijke aanleg en doorgemaakte leerprocessen kunnen ‘uitzonderlijke’ situaties zodanig zijn dat de hond geen andere uitweg ziet dan agressie. Een situatie is uitzonderlijk als de hond hierop niet is voorbereid door middel van zijn leerprocessen. Deze uitzonderlijke omstandigheden kunnen door iedereen worden veroorzaakt.
Op het niveau van een specifiek incident moeten we ons realiseren dat alle bovengenoemde factoren gezamenlijk een belangrijke rol kunnen spelen. Elke betrokken hond heeft een unieke combinatie van deze drie factoren, die klaarblijkelijk tot het incident hebben geleid. Zou een agressief gepredisponeerde hond een dermate goede training kunnen ontvangen dat een bijtincident ook in de meest extreme situatie onwaarschijnlijk wordt? Zou een hond zonder aanleg in geval van niet optimale leerprocessen toch incidenten kunnen veroorzaken? Kan de situatie waarin een hond terechtkomt, dermate bedreigend worden dat een niet agressief gepredisponeerde hond met goede leerprocessen, toch bijt? Naar alle waarschijnlijkheid moeten deze vragen alle positief beantwoord worden. Welke situatie komt echter het meest voor?
Op het niveau van incidenten in het algemeen
is het derhalve van belang om inzicht te hebben welke van de drie bovengenoemde factoren voor de gehele hondenpopulatie de meeste invloed heeft (de zwakste schakel). Bij gebrek aan onderzoek en registratie zal vooralsnog het antwoord op deze vraag niet gegeven kunnen worden. Een bepaalde factor zou weliswaar van weinig invloed op de hond in het algemeen kunnen zijn, maar zou voor specifieke groepen wel grote gevolgen kunnen hebben. Door het ontbreken van deze kennis is een groepsspecifieke aanpak echter vooralsnog prematuur en vatbaar voor kritiek. Binnen de organisaties zijn, vanuit verschillende invalshoeken, op het gebied van agressie vooral veel praktijkervaringen beschikbaar. Vanuit de wetenschappelijke ethologische literatuur zijn wel inzichten in oorzakelijke relaties voorhanden, maar helaas zijn er nog weinig epidemiologische gegevens beschikbaar die een indicatie opleveren t.a.v. de frequentie van voorkomen van elk van deze ervaringen en relaties.
Voorlichting    de oplossing ?
Voorlichting ter bestrijding van agressie door honden is met name inzetbaar in de bestrijding van oorzaken die niet of zeer moeilijk door regelgeving kunnen worden afgedekt. Later zal ik een overzicht van deze factoren gegeven, waarbij de genetische factor (i.e. fokbeleid) uitgebreid besproken wordt Voorlichting zal zich daarom vooral moeten richten op optimalisatie van leerprocessen bij de hond en het vermijden van extreme situaties. Kinderen nemen hierbij een aparte plaats in en zullen derhalve als aparte voorlichtingsgroep aan bod moeten komen.
Overwegingen Leerprocessen
Hoewel de hond in principe zijn gehele leven in staat is leerervaringen op te doen, is met name de eerste fase van zijn leven, ‘de socialisatie’, de meest invloedrijke. In het leven van de hond zijn de eerste weken/maanden essentieel voor de verdere ontwikkeling. In deze periode leert de pup niet alleen "wie en wat" hij is (de inprenting), maar ook hoe de wereld eruit ziet en hoe hij zich hoort te gedragen om zich in die wereld staande te houden (de socialisatie). Dat betekent dat alles wat hij in deze periode als positief of negatief ervaart, een onuitwisbare indruk achterlaat. Krijgt een pup in deze periode de verkeerde indrukken, dan kan hij niet-gewenst gedrag ontwikkelen, hetgeen een hond kan opleveren met angstgedrag en mogelijk een lage bijtdrempel.

De fokker en later de eigenaar geven invulling aan de leerprocessen in deze fase. Een fokker (zowel de gelegenheidsfokker als de professionele) die verantwoordelijk met zijn nesten omgaat, zal er dus voor zorgen dat het de pups ook in het socialisatieproces aan niets ontbreekt; zij dienen een veelheid aan verschillende indrukken op te doen en die zonder angst te leren accepteren. Dit vergt een behoorlijke inspanning van de fokker omdat in wezen elke pup individueel moet worden begeleid. Om die reden acht ik bij een extreem grootschalige fok van honden het risico van gebrekkige socialisatie onaanvaardbaar groot. Fokkers die op deze wijze bezig zijn, zouden op enigerlei wijze overtuigend moeten aantonen dat de pups ook uit het oogpunt van socialisatie niets tekort komen. Het verbaast het platform dat in het HKB wel allerhande eisen t.a.v. de inrichting van de verblijven, vakbekwaamheid van de beheerder e.d. gesteld worden, maar dat de zeer belangrijke socialisatie niet aan enige regelgeving wordt onderworpen. En dat terwijl het maatschappelijk functioneren van het ‘product’ veel meer afhankelijk is van zijn socialisatie dan van zijn ligmatje. Voorlichting over optimale socialisatie zal zich dan ook allereerst op fokkers moeten richten.
De voorlichting met betrekking tot de niet-rashonden, met name van de niet bedrijfsmatige fokkers (particulieren), zou kunnen plaatsvinden door bijvoorbeeld folderverspreiding via dierenarts en dierenspeciaalzaak. Naar verwachting zal de grote meerderheid van deze fokkers contact zoeken met een dierenarts in verband met de op handen zijnde bevalling van een drachtige teef, terwijl in de praktijk in dergelijke situaties ook vaak advies wordt gevraagd in de dierenspeciaalzaak. Voor de uitvoering van fokbeleid voor niet-rashonden, en dan vooral de bedrijfsmatige, zal in overleg met de sector een verantwoordelijke organisatie bij de uitvoering van het beleid betrokken moeten worden. Ook zouden dierenartsen hier een rol kunnen vervullen.
Voorlichting opvoedingsadviezen aan eigenaren
Eigenaren vormen uiteindelijk de tweede belangrijke groep, die bepalend is voor de leerprocessen en socialisatie van de hond. Meer nog dan bij fokkers is er een zeer grote diversiteit in deze doelgroep. omwille van de voortdurende toestroom van ‘nieuwe eigenaren’ tot de doelgroep, vind ik is een min of meer permanente voorlichting noodzakelijk, alsmede een stimuleringsbeleid voor het volgen van gehoorzaamheidscursussen en in een later stadium gedragstesten. Vroeger of later zal de overgrote meerderheid van eigenaren in contact komen met één van de groepen die als voorlichtingskanaal kunnen dienen: bijvoorbeeld dierenartsen, trimsalons, dierenspeciaalzaken, kynologen clubs, hondenscholen, rasverenigingen, dierenpensions- en asielen, opleidingscentra e.d.
stimuleringsbeleid voor deelname aan gehoorzaamheidscursussen moet door fokkers verder worden uitgewerkt en worden gestimuleerd. Hierdoor zullen de leerprocessen van de hond gunstig beïnvloed worden, terwijl de kans op het ontstaan van extreme omstandigheden door menselijk toedoen, kleiner wordt. Naar de ervaring van diverse organisaties hebben deze cursussen een bredere impact dan alleen het voorkomen van agressief gedrag bij honden: zij verbeteren gedrag in het algemeen. Een Engelse campagne voor ‘Good Citizenship’ is zeer succesvol gebleken. Certificering met een diploma voor ‘Good Citizenship’ bleek een uitstekend middel om de deelname aan deze trainingen te stimuleren. Ook de overheid kan hieraan een bijdrage leveren door algemene voorlichtingscampagnes. De brede invalshoek van de cursussen, zo leert de ervaring, leidt tot een goede verstandhouding tussen mens en hond en gegeven het feit dat incidenten voor een belangrijk deel in de directe omgeving van de eigenaar en zijn gezin plaatsvinden, acht het platform deze methode uiterst relevant.
In Nederland en België  worden vele goede gehoorzaamheidscursussen gegeven. Het is echter niet op voorhand mogelijk om de kwaliteit van een cursus te garanderen. Ik ben dan ook voorstander van een erkennings- en/of certificeringsregeling van cursussen. De kwaliteit van het onderwijs moet in deze bepalend zijn.
Mogelijkheden zijn: een erkenningsregeling voor gehoorzaamheidscursussen in het leven roepen, om de eigenaren voldoende kwaliteit te kunnen garanderen. Bijkomende voordelen zijn dat er éénduidige criteria worden aangelegd die ook goed herkenbaar zijn voor verschillende instanties, zoals gemeenten, politie, verzekeringsmaatschappijen etc.
een certificaat als het ‘Good Citizenship’ zou door middel van bijvoorbeeld een koppeling aan de hondenbelasting gestimuleerd kunnen worden. Mits (1) de hond afdoende geïdentificeerd is en (2) het diploma van de cursus erkend is.
Op termijn zou gedacht kunnen worden aan het stimuleren van deelname aan gedragstesten door hondeneigenaren.
Voor alle duidelijkheid: gedoeld wordt op de vrijwillige testen en niet op de min of meer verplichte agressietesten
Een gedragstest attendeert een eigenaar meer dan in het verleden mogelijk was op de potentiële risico’s. Bovendien verbetert een dergelijke test het inzicht in populatie specifieke gedragskenmerken, en daarmee de selectie tegen mogelijk aanwezige erfelijke aanleg. Hoewel in de eerste plaats gedacht wordt aan rashonden in verband met de bereikbaarheid van de eigenaren, zouden eigenaren van niet-rashonden niet van dergelijke testen uitgesloten moeten worden.
Voorkómen van extreme situaties
Zoals eerder genoemd zijn de omstandigheden, de prikkels die gezamenlijk op een hond inwerken, mede verantwoordelijk voor de kans dat een bijtincident ontstaat. In principe kan iedereen van de gehele naaste bevolking bij tijd en wijle deel uitmaken van deze groep. Zodra de openbare ruimte betreden wordt, is het denkbaar dat mens en hond enige vorm van interactie aangaan. Nog meer dan bij de eigenaren is deze groep divers, variërend van andere eigenaren, tot hondenhaters, van oud tot jong. Ongewild kan eenieder voor een hond een dermate grote bedreiging vormen, dat agressie het gevolg is.

Met name kinderen blijken, o.a. uit het rapport van Consument en Veiligheid, een grotere kans te hebben slachtoffer te worden van een hondenbeet. Als een kind gebeten wordt, is vervolgens de schade relatief groter. Medische behandeling is dan ook regelmatig noodzakelijk. Gezien de kwetsbaarheid van kinderen is toegespitste educatie voor deze groep van essentieel belang. Met name de optie om via voorlichting op scholen kinderen uitgebreid voor te lichten over de omgang met honden, wordt door mij positief beoordeeld. Deze richt zich op de meest kwetsbare groep en vergroot structureel de kennis van de volwassenen van de toekomst. Ook al ligt de oorzaak van een bijtincident vaak niet direct bij het kind, dan nog is het, ter vermindering van het aantal bijtincidenten waarbij kinderen gewond raken, alsmede ter vermindering van de ernst van deze bijtincidenten, belangrijk dat kinderen worden voorgelicht over de omgang met eigen honden en de omgang met honden op straat.
Nog wat statistieken

Er is een vragenlijstonderzoek uitgegeven onder slachtoffers van hondenbeten, die zijn behandeld op een SEH-afdeling van een ziekenhuis. Van 164 slachtoffers werd een bruikbare ingevulde vragenlijst ontvangen. De respons was ruim 50%.
De responsgroep is wat betreft leeftijd en geslacht representatief voor alle slachtoffers van hondenbeten die zich op de SEH-afdeling hebben laten behandelen.

ONGEVALCIJFERS
Jaarlijks moeten gemiddeld  240 slachtoffers in het ziekenhuis worden opgenomen, dit aantal is vrij constant gebleven. Relatief veel slachtoffers zijn jonger dan tien jaar.
Het aandeel slachtoffers in de leeftijd van 0 tot 9 jaar dat op de SEH-afdeling van een ziekenhuis behandeld wordt is niet zo groot (14%) als bij de opname in het ziekenhuis.
Kinderen worden relatief vaak in het hoofd gebeten, terwijl oudere slachtoffers meestal in armen of benen worden gebeten. Dit geldt zowel voor slachtoffers die behandeld zijn op de SEH-afdeling als voor slachtoffers waarvoor een opname in het ziekenhuis noodzakelijk was.
Iets vaker zijn mannen het slachtoffer van een hondenbeet als vrouwen.omdat vrouwen vaak voorzichtiger zijn dan mannen
Voor deze gegevens is gebruik gemaakt van de Doodsoorzakenstatistiek van het CBS, de Landelijke Medische Registratie (LMR) van SIG Zorginformatie, het Letsel Informatie Systeem (LIS) van Consument en Veiligheid.
RAS VAN DE HOND Als gekeken wordt naar absolute aantallen dan blijken Rottweilers en Retrievers (Golden en Labrador) de meeste bijtwonden te veroorzaken.
Samen zijn zij verantwoordelijk voor 35 % van de beten met rashonden.
Als rekening wordt gehouden met de rashondenpopulatie in Nederland en België dan blijken vooral Rottweilers, Mechelse Herders en Bull Terriërs vaak te bijten. De Tervuense Herders, American Staffordshire Terriërs en Pit Bull Terriërs bijten ook vaker, al komt de precieze hoogte van het relatief risico minder eenduidig uit de gegevens naar voren.

OVERIGE KENMERKEN         Van de slachtoffers was 31% eigenaar van de hond of een gezinslid van de eigenaar, bij 45% was de eigenaar een bekende van het slachtoffer en bij 24 % was de eigenaar voor het slachtoffer een vreemde.
Slechts 15% van de bij beten betrokken honden had een functie voor waak- en verdedigingsdoeleinden.
40% heeft een of meerdere cursussen gevolgd.
Het aandeel honden dat al eerder iemand gebeten had, is toegenomen van 35% tot 50%
Van de bij beten betrokken honden is 70% een reu.
OMSTANDIGHEDEN Van de bijtincidenten die op straat, trottoir of in het bos/park plaatsvonden, was 69% van de honden NIET aangelijnd. Van de slachtoffers was 48% vlak voor het bijtincident bezig met de hond.
Uiteraard is er een groot verschil tussen de activiteit van eigenaren en niet-eigenaren.
Slachtoffers die door de eigen hond zijn gebeten, waren meestal bezig met de hond (80%), terwijl slachtoffers die door andermans hond zijn gebeten meestal geen contact hadden met de hond of met de eigenaar van de hond.
Slechts 1/3 van de respondenten zegt dat de hond kort voor het incident signalen gaf, die erop wezen dat de hond zou kunnen gaan bijten.
Activiteit
Absoluut
%
Bezig met de hond
  Spelen
  Vechtende honden scheiden
  Gewonde/zieke hond helpen
  Aanhalen
  Straffen/corrigeren
  Uitlaten
  Eten afpakken
  Aanhalen tijdens eten geven
  Pesten/treiteren
  Overig
Bezig met de eigenaar
  Praten
  Eten
  Spelen
  Overig
Anders
  Wandelen
  Brief door de brievenbus doen
  Spelen
  Fietsen
  Hardlopen
  Overig
Totaal

78
16
12
10
9
6
3
1
2
1
18
20
13
1
1
5
65
9
6
5
3
2
40
164
48
10
7
6
5
4
2
1
1
1
11
12
8
1
1
3
40
5
4
3
2
1
24

100